Wilde verhalen

Wilde verhalen

Wij mensen kijken graag naar dieren en hebben van oudsher de neiging om ze te vermenselijken. Zo hebben de verschillende dieren in onze beleving bepaalde karakters gekregen: de bever een harde werker, de hyena een lafaard, de luiaard, zijn naam zegt het al, een luiwammes, de gier een gemene lijkenpikker. Vaak genoeg blijkt onze perceptie van dieren niet te kloppen. In dit boek neemt zoöloog Lucy Cooke de taak op zich deze dieren te rehabiliteren. Ze beschrijft de legenden die er over ze bestaan en gaat na hoe deze zouden kunnen zijn ontstaan.

Ze gaat helemaal terug tot het begin van de dierkunde en schetst tijden waarin nog weinig bekend was en alles mogelijk leek. Een keur aan excentrieke onderzoekers passeert de revue. Hun misvattingen en dwalingen zeggen veel over de tijd waarin ze leefden. En dat geldt nog steeds. Hoewel we steeds meer te weten komen, moeten we blijven beseffen dat we nog zo ontzettend veel níét weten, zegt Cooke.

 

 ✻ ✻ ✻

 

‘Algemeen wordt aangenomen dat de hyena beide seksen bezit. Het ene jaar is hij een mannetje, en het andere een vrouwtje’, schreef Plinius de Oudere in zijn dierenencyclopedie.

Deze Romeinse naturalist was niet de eerste – en ook niet de laatste – die opperde dat de hyena al naargelang het seizoen van sekse kon wisselen. In veel Afrikaanse volksverhalen is de hyena een hermafrodiet, en ook Aristoteles overwoog deze mogelijkheid. In de natuur komen inderdaad hermafrodieten voor. Veel wormen en slakken zijn bijvoorbeeld mannetje en vrouwtje tegelijk, en er bestaat zelfs een hele klasse beenvissen die van de ene op de andere sekse kunnen overschakelen. Tot nu toe zijn 65.000 diersoorten als tweeslachtig geïdentificeerd. Maar de hyena zit daar niet tussen.

Aanleiding voor Plinius’ mythe zullen de hoogst opmerkelijke genitaliën van het hyenavrouwtje zijn geweest, die een vrijwel perfecte imitatie vormen van die van het mannetje. De clitoris van een Crocuta is wel twintig centimeter lang en heeft dezelfde vorm en bevindt zich op dezelfde plaats als de penis van het mannetje (vandaar dat dit orgaan in keurig biologiejargon ook wel een ‘pseudopenis’ wordt genoemd). Deze manwijven kunnen zelfs een erectie krijgen. En de transseksuele trukendoos wordt nog verder opengetrokken, want de vrouwtjeshyena lijkt ook nog eens in het bezit van een heus paar zaadballen: haar labia zijn vergroeid tot een nepscrotum en gevuld met vetweefsel – geen wonder dat ze worden aangezien voor testikels. Vandaar natuurlijk dat ze zo moet lachen.

In een wetenschappelijk artikel over seksuele mimicry bij de gevlekte hyena verklaarden de auteurs dat de genitaliën van de mannetjes en de vrouwtjes ‘zo sterk op elkaar lijken dat hun sekse slechts met zekerheid kon worden vastgesteld door het scrotum te bevoelen’. Liever zij dan ik. Wie zijn tien vingers wil behouden, piekert er niet over de weke delen van een gevlekte hyena te bepotelen. Maar Plinius’ vergissing wordt hiermee een stuk begrijpelijker, want hij was een fervent plagiator en heeft naar alle waarschijnlijkheid nooit de geslachtsdelen van een hyena aanschouwd, laat staan betast. Pas eind negentiende eeuw wist de Britse anatoom Morrison Watson de hand op de schaamdelen van een hyena te leggen, en werd het gerucht over de tweeslachtigheid van het dier eindelijk de wereld uit geholpen. Het innige contact werd Watson gelukkig niet fataal.

De hyena is het enige zoogdier dat we kennen waarvan het vrouwtje geen uitwendige vaginale opening heeft. Ze moet plassen, paren én baren via haar bizarre, multifunctionele pseudopenis. Vooral dat laatste is nogal een prestatie; alsof je een meloen door een tuinslang moet persen. Een op de tien onervaren hyenamoeders legt hierbij dan ook het loodje. Hun welpen lopen zelfs nog meer gevaar, aangezien de navelstreng te kort is voor het geboortekanaal, dat niet alleen twee keer zo lang is als dat van een zoogdier van vergelijkbare grootte, maar halverwege bovendien een gemene haarspeldbocht maakt. Bijna zestig procent van de welpen stikt onderweg naar buiten.

(…)

Holekamp vermoedt – maar het blijft een gok – dat de transseksuele foefjes van het vrouwtje het resultaat zijn van de eeuwenoude strijd tussen de seksen. Bij de meeste dieren vechten de mannetjes het uit en krijgt de winnaar het wijfje, maar in een hyenaclan zijn het de vrouwtjes die bepalen met wie, waar en wanneer er gepaard wordt. Seks is voor het mannetje geen waardige aangelegenheid: hij moet zich met gebogen knieën achter het vrouwtje positioneren en op goed geluk zijn authentieke penis in haar slappe pseudogeval proberen te steken. Het is een beetje alsof het mannetje een sok probeert te penetreren − een lastig karwei, dat hij niet klaarspeelt zonder de volledige medewerking van het vrouwtje; met brute kracht alleen krijgt hij het niet voor elkaar, terwijl bij andere zoogdiersoorten, zoals dolfijnen, de vrouwtjes verrassend vaak tot seks worden gedwongen. De pseudopenis van het hyenavrouwtje fungeert dus ook als een middel om verkrachting tegen te gaan en controle uit te oefenen over de keuze van de partner.

Handig, want behalve het verraderlijke geboortekanaal zijn er voor het vrouwtje nog meer hindernissen op het gebied van de voortplanting. Haar eierstokken bevatten relatief weinig follikels en produceren niet zo veel eitjes. Het loont dus om daar zuinig mee te zijn, maar op het eerste gezicht zou je niet zeggen dat ze dat is: hyenavrouwtjes blijken zeer promiscue. Holekamp vermoedt dat de pseudopenis het vrouwtje niet alleen in staat stelt te bepalen met wie ze paart, maar ook – en dat is nog indrukwekkender – door wie haar kostbare eitjes daadwerkelijk worden bevrucht. Hij fungeert als een soort ingebouwde anticonceptie: dat vreemdsoortige, langgerekte, grillig gevormde geslachtsorgaan hindert het sperma op weg naar zijn doel. Als het hyenavrouwtje na het paren spijt heeft van haar keuze, plast ze zijn zaad gewoon uit. Baas in eigen buik!




Fragment uit Wilde verhalen. De ware aard van onbegrepen beesten, Lucy Cooke, De Geus, oktober 2018, ISBN 9789044540659, co-vertaling met Laura Weeda


 


Share by: