Max Costa is een fenomenale tangodanser, een zeer knappe jongeman die zich onberispelijk kleedt en op niveau converseert. Vanuit de slechtste buurt van Buenos Aires heeft hij zich omhooggewerkt naar de chicste villa’s en hotels van Europa. Hoe? Door rijke vrouwen te verleiden, hun juwelen te stelen of hun echtgenoten uit te kleden. Een van zijn jachtgebieden is de trans-Atlantische oceaanstomer, waar hij als professioneel tangodanser de vrouwen vermaakt in de salon.
Op een goede dag in 1928 danst hij daar met de Spaanse Mecha Inzunza, de beeldschone jonge vrouw van een beroemde componist. Ze zijn onderweg van Hamburg naar Buenos Aires. Op de dansvloer springt tussen hen meteen een vonk over, wat niet belet dat zijn geoefend oog de schitterende parelketting om haar nek registreert.
Het is de aantrekkingskracht tussen hen die de rode draad vormt voor de drie verhaallijnen die in dit boek dooreengevlochten worden. Het verhaal verspringt tussen 1928, 1937 en 1967 en schiet van Buenos Aires naar Monte Carlo en Nice en vervolgens door naar Sorrento. Een verhaal vol intriges, liefde en verraad, waarin een moderne Robin Hood op eigen wijze een klassenstrijd voert.
✻ ✻ ✻
Hij vond haar meteen, ze wandelde langs de reling, en hij ging rustig naast haar staan in het zwakke schijnsel van de met salpeter overdekte lampen. Ze had vast behoefte gehad aan frisse lucht om niet misselijk te worden van het geschommel. Hij deed het grootste deel van de reis het omgekeerde, hij sloot zich op in zijn hut om vervolgens dagenlang niet te verschijnen, slachtoffer van zijn onrustige maag. Even vreesde Max dat ze door zou lopen, dat ze hem zou negeren. Maar dat gebeurde niet. Ze bleef staan en keek hem zwijgend aan.
‘Ik heb ervan genoten,’ zei ze ineens.
Max slaagde erin de duur van zijn verwarring terug te brengen tot enkele seconden.
‘Ik ook,’ antwoordde hij.
De vrouw keek hem nog steeds aan. Nieuwsgierig.
‘Werkt u al lang als profdanser?’
‘Vijf jaar. Maar niet voortdurend. Ik doe het…’
‘Voor de lol?’ onderbrak ze hem.
Nu wandelden ze weer over het dek, hun passen afstemmend op het trage schommelen van het schip. Soms kwamen ze de donkere gestalten of herkenbare gezichten van andere passagiers tegen. Van Max was op de minst verlichte gedeelten alleen het wit te zien van zijn front, zijn vest, zijn das, zijn manchetten en de zakdoek in het bovenste zakje van zijn rokkostuum.
‘Dat was niet het woord dat ik zocht,’ zei hij glimlachend. ‘In de verste verte niet. Ik doe dit tijdelijk, wilde ik zeggen. Het maakt bepaalde dingen makkelijker.’
‘Zoals wat?’
‘Nou… Zoals u ziet, kan ik op deze manier reizen.’
Bij het licht van een patrijspoort kon hij zien dat zij nu degene was die glimlachte.
‘U doet het goed, voor een tijdelijk baantje.’
De beroepsdanser haalde zijn schouders op.
‘De eerste paar jaar was het wel een voltijdbaan.’
‘Waar?’
Max besloot een deel van zijn curriculum weg te laten. Bepaalde namen van personen en plaatsen voor zich te houden. Waaronder de Chinese buurt in Barcelona, de oude haven van Marseille en de Hongaarse danseres Boske, die ‘La petite tonkinoise’ zong als ze haar benen onthaarde en van jongens hield die ’s nachts badend in het zweet wakker werden omdat ze zich nog in Marokko waanden.
‘Goeie hotels in Parijs, in de winter,’ vatte hij samen. ‘Biarritz en de Côte d’Azur in het hoogseizoen… Ik heb ook een tijdje gewerkt in een paar nachtclubs in Montmartre.’
‘Ah.’ Ze leek geïnteresseerd. ‘Dan kan het zijn dat we elkaar al eens zijn tegengekomen.’
Hij glimlachte, zeker van zijn zaak.
‘Nee. Dan had ik u wel herkend.’
‘Wat wilde u me zeggen?’ vroeg ze.
Het duurde even voordat hij wist wat ze bedoelde. Hij was haar immers achternagelopen zonder daarvoor een duidelijke reden te geven.
‘Dat ik nog nooit met iemand zo’n perfecte tango had gedanst.’
Drie of vier seconden stilte. Een tevreden stilte wellicht. Ze was blijven staan – vlak bij een lampje aan de wand – en keek hem aan in het zilte schemerdonker.
‘Echt waar…? Nou. U vleit me, meneer… Max is uw naam?’
‘Ja.’
‘Goed. Ik bedank u oprecht voor dit compliment.’
‘Het is geen compliment. Dat weet u heel goed.’
Ze lachte. Een vrijmoedige, gezonde lach. Net als twee avonden geleden toen hij een grapje maakte over haar leeftijd.
‘Mijn man is componist. Ik ben vertrouwd met muziek en dans. Maar u bent een uitstekende danspartner, met u is het makkelijk om je te laten leiden.’
‘U liet zich niet leiden. Dat deed u zelf. Ik zie dat soort dingen.’
Ze knikte, in gedachten verzonken.
‘Ja, dat zal wel.’
Max legde één hand op de vochtige reling. Onder zijn voeten voelde hij de machines brommen in het binnenste van het schommelende schip.
‘Rookt u?’
‘Nu niet, dank u.’
‘Heeft u er iets op tegen als ik er een opsteek?’
‘Ga uw gang.’
Hij haalde zijn sigarettenkoker uit zijn binnenzak, pakte er een sigaret uit en bracht die naar zijn mond. Zij keek toe.
‘Zijn het Egyptische?’
‘Nee. Turkse… Abdul Pasha. Met een heel klein beetje opium en honing.’
‘Dan wil ik er wel eentje.’
Ze stak de sigaret in haar ivoren houdertje en hij boog zich naar haar toe terwijl hij een lucifer voor haar afstreek en met zijn gekromde vingers het vlammetje afschermde. Daarna stak hij zijn eigen sigaret aan. De wind voerde de rook zo snel weg dat ze er niet ten volle van konden genieten. De vrouw leek het koud te hebben onder haar bontmantel. Max gebaarde naar de ingang van de palmensalon, die vlakbij was; het was een soort serre met een groot dakraam, met rieten stoelen, lage tafeltjes en plantenbakken.
‘Dansen voor je beroep,’ merkte ze op toen ze er binnengingen, ‘dat vind ik vreemd voor een man.’
‘Waarom? Ik zie geen verschil… Wij kunnen ook met dansen ons brood verdienen, zoals u ziet. Dansen doe je niet altijd alleen omdat je iemand graag hebt of het leuk vindt.’
‘En klopt het wat ze zeggen? Dat je het karakter van een vrouw het best kunt aflezen aan hoe ze danst?’
‘Soms. Maar dat geldt ook voor mannen.’
De salon was leeg. De vrouw ging zitten en liet achteloos haar bontmantel vallen. Uit haar tasje haalde ze een vanity-box en terwijl ze zich in het gouden deksel daarvan bekeek, werkte ze haar lippen bij met een zachtrode lippenstift van Tangee. Haar glad achterovergekamde haar gaf haar trekken iets hoekigs, iets mannelijks, maar haar zwart satijnen jurk accentueerde de lijnen van haar lichaam juist op een vrouwelijke manier, zag Max. Bewust van zijn blik legde ze haar ene been over het andere en liet het zacht schommelen. Ze steunde met haar rechterelleboog op de stoelleuning en hield haar hand omhoog, met de sigaret tussen wijs- en middelvinger – ze had lange, goed verzorgde nagels, gelakt in precies dezelfde kleur als haar lippenstift. Af en toe liet ze de as op de vloer vallen, merkte Max op, alsof het hele concept ‘asbak’ haar gestolen kon worden.
‘Ik bedoelde vreemd om van dichtbij te zien,’ zei ze even later. ‘U bent de eerste profdanser met wie ik meer dan twee woorden wissel: bedankt en tot ziens.’
Max had een asbak gepakt en stond met zijn rechterhand in zijn broekzak te roken.
‘Ik vond het heel fijn om met u te dansen,’ zei hij.
‘Ik ook. Ik zou nog wel meer willen dansen als het orkest nog speelde en er mensen waren in de danszaal.’
‘Wat houdt u tegen?’
‘Pardon?’
Ze bestudeerde zijn glimlach alsof ze iets onbehoorlijks zag. Maar Max weerstond haar kritische blik onaangedaan. Je lijkt een goeie jongen, hadden de Hongaarse danseres en Boris Dolgoruki onafhankelijk van elkaar gezegd. ‘Als je op die manier glimlacht, Max, zal niemand eraan twijfelen dat je een verdomd goeie jongen bent. Doe er je voordeel mee.’
‘Ik weet zeker dat u de muziek erbij kunt denken.’
Ze liet de as van haar sigaret weer op de grond vallen.
‘U durft wel.’
‘Zou u dat kunnen?’
Nu was het de beurt aan de vrouw om te glimlachen, een tikje uitdagend.
‘Natuurlijk zou ik dat kunnen.’ Ze liet een wolkje rook ontsnappen. ‘Ik ben de vrouw van een componist, weet u nog? Ik heb muziek in mijn hoofd.’
‘Wat denkt u van “Mala junta”? Kent u dat?’
‘Uitstekend.’
Max doofde zijn sigaret en streek zijn vest glad. Zij bleef een moment zitten: ze glimlachte niet meer en bekeek hem peinzend, alsof ze erachter wilde komen of hij geen grapje maakte. Uiteindelijk legde ze haar sigarettenhouder op de asbak en stond heel langzaam op. Terwijl ze hem voortdurend in de ogen keek, legde ze haar linkerhand op zijn schouder en haar rechter in zijn uitgestrekte, wachtende hand. Zo bleef ze even staan, fier en sereen, heel serieus, tot Max twee keer zachtjes in haar hand kneep om de maat aan te geven, zijn lichaam naar één kant liet overhellen, zijn rechterbeen voor zijn linker bracht en ze samen in stilte en elkaar in de ogen kijkend begonnen te dansen tussen de rieten stoelen en de plantenbakken van de palmensalon.
Fragment uit Schaduwtango, Arturo Pérez Reverte, Wereldbibliotheek, april 2015, ISBN 9789028426153