Het geluk van een wijngaard

Het geluk van een wijngaard

Mexico, rond 1860. Wanneer veertiger Mauro Larrea, die als een berooide weduwnaar uit Spanje naar de Nieuwe Wereld is getrokken en het tot puissant rijke mijnexploitant heeft geschopt, van de ene op de andere dag bijna zijn hele fortuin verliest, sluit hij een lening af bij een bekende van vroeger, een uitbuiter die woekerrentes vraagt. Met zijn koloniale huis als onderpand krijgt Larrea de lening, die hij met honderd procent rente moet terugbetalen, in drie dwingende termijnen van vier maanden. Zo niet dan verliest Larrea zijn huis. Dat is het begin van een reeks wervelende gebeurtenissen die de hoofdpersoon via Cuba terug zal brengen naar Spanje, alwaar hij een nieuwe lotsbestemming zal vinden.

Dit is een verhaal over een man die met niks begint, veel rijkdom vergaart en dan alles weer verliest. Het stipt verschillende thema’s aan: de spanningen tussen oude en nieuwe rijkdom, veranderende koloniale verhoudingen, uitbuiting, slavernij, vrijheid en emancipatie.


Verscheen onder dezelfde titel als televisieserie in maart 2021 op Amazon Prime.


✻ ✻ ✻


Net als zo veel andere mannen voor wie het leven een onophoudelijk gevecht was, had Mauro Larrea verbazingwekkend goed geleerd om steeds een uitweg te vinden en door te gaan. Die eerste jaren in de zilvermijnen van Guanajuato hadden zijn karakter gevormd: bij het schaarse licht van een paar fakkels urenlang zwoegen in het binnenste van de aarde, gekleed in een armzalige leren broek en met een smerige lap stof om zijn voorhoofd geknoopt om zijn ogen te beschermen tegen vuil, zweet en stof. Zes dagen per week, elf uur per dag met brute kracht stenen verpulveren in het schemerduister van de hel had hem een veerkracht opgeleverd die hij nooit meer was kwijtgeraakt.

Misschien dat hij daarom geen plaats had voor gevoelens van rancune, zelfs niet in deze schitterende badkuip van Belgisch email, waarvan hij toen hij lang geleden in Mexico aankwam niet eens had kunnen dromen. In die tijd waste hij zich onder een vijgenboom met een halve ton regenwater en bij gebrek aan zeep schrobde hij het vuil van zijn lichaam met een schuurspons. Om zich af te drogen had hij zijn eigen hemd en de stralen van de zon; zijn scheermes was de snijdende wind. En tot slot waren er – en dat betekende een grote luxe – de grove houten kam en de citroenmelissepommade die hij op loondagen per halve liter kocht en waarmee hij zijn dikke, toen nog kastanjebruine wilde haardos redelijk goed in bedwang hield. Keiharde jaren waren dat geweest. Totdat de mijn hem een knauw gaf en hij besloot dat het tijd werd om te verkassen.

En nu bleek verdomme dat hij zijn totale ondergang alleen nog kon voorkomen door terug te gaan naar het verleden. En daarmee ging hij in tegen de wijze raad van zijn zaakgelastigde, maar als hij wilde voorkomen dat er in de kringen waarin hij zich bewoog iets uitlekte, als hij een plan klaar wilde hebben vóórdat alles uitkwam en hij er met geen mogelijkheid meer bovenop zou kunnen komen, dan was er nog maar één weg die hij bewandelen kon. De alleronaangenaamste. De weg die hem na al die jaren en belevenissen zou terugvoeren naar duistere contreien, bevolkt door schimmen.

Hij deed zijn ogen open. Het water werd koud en hijzelf ook - tot op het bot. Hij stapte uit de kuip en greep de handdoek. De druppels gleden over zijn blote huid naar de marmeren vloer. De tijd was – wellicht als eerbetoon aan zijn gigantische krachtsinspanningen van vroeger – mild geweest voor zijn lichaam. Voor zijn zevenenveertig jaar had hij nog pezige armen en benen, een strakke buik en forse schouders, die nooit onopgemerkt bleven in het gezelschap van kleermakers, tegenstanders of vrouwen.

Hij ging verder met afdrogen, schoor zich haastig, smeerde zijn wangen in met makassarolie en koos daarna de juiste kleren voor het beoogde doel. Donker en van sterke stof. Hij kleedde zich met zijn rug naar de spiegel aan en stak in zijn broekband de wapens die hij altijd bij zich droeg als hij moeilijkheden voorzag: zijn mes, zijn pistool. Ten slotte haalde hij uit een bureaula een map met een rood lint eromheen. En daaruit haalde hij weer enkele papieren die hij achteloos dubbelvouwde en bij zich stak.

Pas toen hij klaar was, wierp hij een blik in de grote spiegel van de klerenkast.

‘De laatste ronde, beste kerel,’ zei hij tegen zijn spiegelbeeld.

Daarna blies hij de lamp uit, riep met luide stem naar Santos Huesos en liep de gang op.

‘Morgenvroeg ga je zodra het licht is naar het huis van don Elías Andrade en zegt tegen hem dat ik op weg ben naar iemand van wie hij nooit zou hebben gewild dat ik hem opzocht.’

‘Naar don Tadeo?’ vroeg de indiaanse jongen – hij behoorde tot het volk van de Chichimeca’s – onthutst.

Maar zijn baas was al met grote passen weggebeend in de richting van de stallen en de jongen moest zich haasten om hem bij te kunnen houden. De vraag bleef in de lucht hangen terwijl de bevelen bleven komen.

‘Mocht de jongedame Mariana langskomen, dan geen woord tegen haar. En tegen iedereen die aan de deur komt en naar me vraagt, hang je het eerste het beste onzinverhaal op.’

Het hulpje stond op het punt zijn mond open te doen, maar de baas was hem voor.

‘En nee, deze keer ga je niet met me mee, jongen. Hoe deze absurde situatie ook afloopt, ik zal er in mijn eentje aan beginnen en ik zal er ook alleen weer uitkomen.’




Fragment uit Het geluk van een wijngaard, María Dueñas, Wereldbibliotheek, mei 2019, ISBN 9789028427990



Share by: